De sluimer

Gepubliceerd op 25 november 2019 om 13:44

Ze knipte met haar vingers. Vanuit een diepe sluimer opende hij langzaam zijn ogen. Hij zag haar voor zich zitten. Met haar donkere ogen keek ze hem indringend aan. Haar golvende zwarte haren langs haar heen. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen. Hij voelde zich suf. Langzaam kwam de wereld weer naar binnen: de kamer, de kroonluchter aan de muur, het tapijt op de vloer. Verdwaasd keek hij haar aan.

            ‘Je bent lang weggeweest,’ zei ze zonder spot in haar stem. ‘Dat gaat je extra kosten.’

            De man was nog helemaal niet bezig met hoeveel deze sessie hem zou kosten. Hij was verrukt. Voor even waren al zijn zorgen weggeweest. Alle gedachtes, al het gepieker. Hij was heerlijk weggedreven op een zachte wolk. Ver weg naar een ander oord waar geen wereld was. Dat was haar kunst. Daarvoor betaalden mannen zoals hij fortuinen voor haar gaven. Hij schaamde zich er niet voor. Het was het geld meer dan waard. En aangezien hij hier meer van genoot dan het bezitten van de grootste kostbaarheden op aarde, viel het prijskaartje alleszins mee. Hij liet zijn hoofd zakken en wierp een blik op zijn opengeknoopte blouse.

            ‘Je wilde de knoopje per sé open. Ik heb je niet tegengehouden, ik hoop dat je dat niet erg vindt.’

            De man schudde zijn hoofd en knoopte zijn blouse dicht.

            ‘Goed, ik moet maar weer eens gaan. Ik heb een volgende klant die op me wacht.’

            ‘Uiteraard, vrouwe Zinnevere. Ik zal je betaling halen.’

            Hij stond op uit de krakende fauteuil en bewoog zijn zware lichaam naar de dressoir aan de andere kant van de kamer. Hij opende een lade en haalde er een zware zak munten uit. Hij bewoog zich onhandig naar haar toe en overhandigde het geld.

            ‘Dankjewel, John. Ik hoop dat je hebt genoten.’

            ‘Zeer zeker, vrouwe. Ik hoop dat we elkaar weer snel zien.’

            ‘Dat hoop ik ook,’ zei ze terwijl ze de geldbuidel rinkelde. ‘Tot ziens.’

 

Buiten motregende het. De lucht was grijs en de donkere cipressen stonden als lome wachters in de voortuin. Ze passeerde het gietijzeren hekwerk waar twee marmeren leeuwen brullend bovenop torenden. Ze was moe maar moest eigenlijk nog een bezoek brengen aan markies de la Fontaine. Ze wist dat hij uitkeek naar haar bezoek. Ze kon het niet maken om niet te gaan. Maar het liefste was ze nu thuis geweest en had ze languit op de sofa gelegen met een oogmasker op. Ze hoopte dat de dag snel voorbij zou zijn.

            Het was niet dat ze zelf niet genoot van haar werk, maar het kostte haar de groots mogelijke inspanning. Ze moest zich altijd tot het uiterste concentreren en dat vergde veel van haar. Soms te veel. Twee klanten op een dag was dan ook het maximum. Eens had ze drie mannen op één dag bediend. Ze had daarna vierentwintig uur achter elkaar geslapen. Ze moest beter op zichzelf letten. Daarom hield ze nu bij uitzondering twee sessies op een dag en werkte ze maximaal drie dagen in de week. Veel andere tovenaressen bespotten haar dat ze haar gaven voor zulke futiele doeleinden gebruikten. Maar ze wist dat ze jaloers waren op haar bijzonder talent. Ze kon er goed van leven. En daar was ze dankbaar voor.

            Ze hield een koets aan en stapte in het zware voertuig.

            ‘Waarnaartoe, vrouwe?’ vroeg de koetsier met een schorre stem.

            ‘Het landhuis van markies de la Fontaine.’

            ‘Uiteraard, vrouwe,’ zei hij met een knikkend hoofd. Hij zwiepte met zijn zweep en de koets kwam in beweging.

            De wagen schudde als een hobbelpaard en was allesbehalve comfortabel. Ze deed haar ogen dicht en probeerde de slaap te vatten. Maar telkens als ze in een sluimer belandde, schrok ze wakker van een gat in de weg die de hele wagen deed rammelen.

 

Het weer klaarde langzaam op. De grijze wolken verplaatsten zich naar de oostelijke horizon en langzaam kwam een blauwe lucht te voorschijn. Ze naderde het landhuis van de markies, dat verscholen lag tussen enorme treurwilgen en waterpartijen. De koetsier hield halt.

            ‘We zijn er vrouwe.’

            ‘Dankjewel,’ zei ze met haar blik op het landhuis gericht. Ze reikte de koetsier vanuit de cabine een muntstuk aan.

            Haar hakken landden in de plakkerige modder. Ze trok haar lange rok omhoog en maneuvreerde zich langs grote waterplassen naar de toegangspoort van het landhuis.

            Een rijzige wachter in een rood en wit geborduurd gewaad stond voor de poort. Hij zag de dame verschijnen in zijn linker ooghoek en probeerde stoïcijns voor zich uit te staren. Maar zijn ogen dwaalden af en tuurden naar de vrouw in haar zwarte gewaad. Ze droeg een lange fluwelen jurk afgewerkt met kant. Haar haren waren gitzwart en golfden langs haar smalle lichaam. Ze straalde een niet te ontkennen charme uit. De lucht om haar heen leek te zinderen van spanning.

            ‘Ik kom voor de markies,’ zei ze zonder de wachter verder een blik waard te gunnen.

            ‘Uiteraard vrouwe, de markies wacht op u.’ Hij stapte opzij en gebaarde dat ze naar binnen mocht.

            Ze liep de lange oprijlaan af richting het landhuis. De grote ramen keken haar als holle oogkassen aan. Het huis was een doodse aanwezigheid in het groene landschap. Zelfs de treurwilgen bogen zich van het huis af, om niet te verstikken in de asgrijze bakstenen. Ze vond het een vreselijke plek om naartoe te gaan, maar de markies was een van haar grootste aanbidders. Ze kon het niet maken om niet bij hem langs te gaan.

            Ze stapte de marmeren trappen op richting de voordeur. Ze wilde net aankloppen toen de deur voor haar werd opengedaan. Een oude, magere man begroette haar. Hij leek eerder op een spookgedaante dan een mens. Zijn wangen waren ingevallen en zijn grijze haarplukken plakten als natte bladeren op zijn schedel.

            ‘Ah, vrouwe Zinnevire, je bent er eindelijk. De markies was al bang dat je het niet zou redden vandaag. Hij zal blij zijn je te zien. Kom volg mij maar.’

            Zonder op haar antwoord te wachten liep hij de donkere gang in. Ze volgde hem op gepaste afstand. Ze liep over een dik stoffen tapijt waaronder de oude houten vloer kraakte. Aan de wand hingen grote portretten van de overleden voorgangers van de markies. Ze zag zichzelf in een grote spiegel aan de wand. Eventjes schrok ze. Het leek alsof achter haar een onnatuurlijke schaduw zich aftekende op de muur. Toen ze in de spiegel keek verdween die ineens. Ze moest het hebben verbeeld.

            ‘Komt u verder vrouwe. U heeft het geduld van de markies al te lang op de proef gesteld.’

            Verschrikt liep ze verder. Ze kwamen uit bij een grote ontvangsthal en liepen een aantal trappen omhoog naar de tweede verdieping. Bij een grote houten kamerdeur hield de huismeester stil.

            ‘U kunt hier naar binnengaan. De markies zal zich zo bij u voegen.’

           

In de kamer kwam nauwelijks daglicht binnen. Ze kon nog maar net een groot hemelbed onderscheiden in de duisternis. Verder was de kamer sober ingericht vergeleken met de rest van het landhuis. Ze sloeg een zwaar gordijn opzij en opende het raam naar buiten. Ze voelde het prille zonlicht op haar huid. Ze zuchtte. Er hing een zware drukkende sfeer in het huis. Ze had het huis nooit bijzonder aangenaam gevonden, maar nu klopte er iets niet. Een maand geleden nog was ze hier op bezoek geweest. De markies had haar toen op het bordes met open armen ontvangen. Het was niets voor hem om haar naar een kamer te laten begeleiden zonder haar te hebben gezien. Ze draaide zich om en liep naar het bed. Ze wist hoe de markies het graag had. Hij wilde altijd met al zijn kleren aan languit op het bed liggen, zelfs zijn schoenen trok hij niet uit. Zij zou dan naast hem staan en begon dan haar trance. Hij keek haar niet aan maar staarde met open ogen naar boven. Dan droomde hij weg. De sessies duurden meestal niet langer dan een uur. Hij wilde dat ze hem leidde naar de Zeven Tuinen, vanwaar hij meestal een bezoek bracht aan het Gouden Paleis. Ze wist precies wat hij fijn vond. Meestal zou ze hem na een half uur onverwachts een sfeer hoger brengen. Hij begon dan hevig te trillen. Ze wist dat hij daarvan genoot.

 

Ze moest zeker een kwartier hebben gewacht en de markies was nog steeds niet verschenen. Er was iets vreemds aan de hand. Ze liep naar de kamerdeur en zette die op een kiertje.

            Ze hield haar handen in een kommetje bij haar mond. ’Valah valah gland,’ fluisterde ze. Na een flits verscheen er een klein, stralend blauw vogeltje. Ze liet hem door de deuropening naar de gang fladderen. Ze ging op bed zitten en concentreerde zich met al haar wilskracht op de vogel. Opeens zag ze de donkere gang voor zich. Ze hoorde het lichte geklapper van de vleugels. Ze stuurde het vogeltje door het open trapgat omhoog.

            Opeens hoorde ze stemmen van boven komen. Ze fladderde dichterbij en hoorde hoe iemand zijn stem verhief.

            ‘Vrouwe Zinnevire is een gast in mijn huis. Ik kan haar hier niet verraden. Dat zou voor een heer van mijn stand ongepast zijn.’

            Ze vloog richting het geluid dat vanuit een open kamer verderop leek te komen. Toen ze de opening invloog zag ze drie figuren die dreigend rondom de markies stonden. Ze droegen puntmutsen en waren gestoken in lange purperen gewaden.

            ‘Vrouwe Zinnevire is hier vandaag maar voor één reden en dat is omdat wij haar vandaag zullen meenemen. We hadden een afspraak de la Fontaine. Je komt er niet meer onderuit. Jij zou ons haar geven en in ruil daarvoor laten wij jouw lieve dochter met rust.’

            ‘Maar doe het dan niet in mijn huis,’ zei hij met bevende stem. ‘Wacht dan alsjeblieft totdat ze weer buiten is.’

            ‘Onze baas houdt niet van verrassingen, dat weet jij net ze goed als ons oude man. Jij gaat nu naar beneden en doet alsof er niks aan de hand is. Je biedt je verontschuldigingen aan voor je getreuzel en gaat braaf op dat bed liggen. Zodra ze bezig is met haar ongure praktijken stormen wij naar binnen en nemen haar mee. Einde discussie de la Fontaine!’

            De markies zuchtte en verstopte zijn gezicht in zijn handen. Toen hief hij zijn hoofd weer op. ‘Goed… het ziet ernaar uit dat ik geen andere keuze heb.’

            Eén van de mannen grinnikte en draaide zich plotseling richting de kamerdeur. Ze zag zijn inktzwarte ogen naar haar staren. Hij had haar ontdekt!

            Meteen bevond ze zich weer op het bed. Ze moest nu snel handelen. Ze vloog richting het raam en sprong zonder na te denken naar buiten. Ze viel drie, vier, vijf meter naar beneden. Vlak voordat ze op het gazon landde kon ze met een uiterste krachtinspanning een energetische bubbel tevoorschijn toveren waardoor ze een zachte landing maakte. Ze keek omhoog en zag vanuit de vierde verdieping een puntmuts uit het raam steken.

            ‘Grijp haar!’ krijste de man.

            De drie mannen sprongen één voor één het raam uit en veranderden in zwarte kraaien. Ze vlogen met luid gekraai op haar af. Zinnevire draaide zich om en holde over het groene gazon richting de bosrand. Haar hart bonkte. Ze hoorde hoe één van de kraaien dichterbij naderde. Toen ze zich omdraaide transformeerde de kraai plots in een wapperend purperen gevaarte. De man dook bovenop haar. Met een plof belandden ze beiden op de grond. Ze voelde zijn zware gewicht op haar drukken. Haar hele lijf deed pijn. Hij hield haar in een houdgreep.

            ‘Nu heb ik je meisje!’ snauwde hij in haar oor.

            Al snel naderden de andere twee heren.

            ‘Boei haar vast Mizzequel,’ zei één van hen. ‘En stevig, zodat ze zeker weet dat we haar echt niet graag laten gaan.’

            Zinnevire voelde een touw in haar polsen snijden. Het touw was betoverd want ze voelde al de energetische kracht uit haar handen verdwijnen. Ze werd ruw omgedraaid en ze zag hoe drie vuile gezichten haar vanonder de schaduw van hun puntmutsen aankeken.

            ‘Beschouw vandaag als een nieuwe stap in je leven meisje.’ De man met de inktzwarte ogen grinnikte. ‘Heer Vlazimir zal blij zijn je te ontmoeten.’ Hij trok een doek over haar hoofd en alles werd donker.

 

Ze wist niet hoe lang ze buiten bewustzijn was geweest. Ze voelde een koude vloer onder haar. Een rilling ging door haar lijf. Haar polsen en enkels waren vastgebonden en een bezwering hield haar kaken stijf op elkaar. Ze lag in een kale grijze cel. Vanuit de gang galmden voetstappen. Een sleutel opende knarsend de deur van haar cel. Een vreselijke geur drong tot haar neusgaten door. Een mengsel van zwavel en azijn. Een zwarte gestalte stapte binnen. Zijn huid was bleek en zijn hoofd kaal. Om zijn lange vingers droeg hij zilveren ringen.

            ‘Goedemorgen, vrouwe Zinnevire,’ sprak hij met een ronkende diepe stem. ‘Ik hoop dat je een goede nachtrust hebt gehad.’ Hij glimlachte en hij staarde haar met zijn vuurrode ogen aan.

            Ze probeerde te schreeuwen maar haar mond bleef dichtgeplakt.

            ‘Sorry dat mijn mannen je zo ruw hebben behandeld. Dat hadden ze natuurlijk niet moeten doen.’

            Hij hief zijn rechterhand omhoog. Meteen lieten de bondages om haar enkels en polsen los. De hevige druk op haar kaken verdween en ze liet een diepe zucht. Direct sprong ze op en probeerde ze een bezwering op hem te richten. Hij gebaarde achteloos met zijn hand naar de muur en ze vloog onmiddellijk richting de celwand. De klap was hevig. Ze viel met een zware plof op de grond. Vlazimir hield zijn handen uitgestrekt naar haar gericht. Ze voelde zijn energetische bezwering op haar drukken. Ze werd bijna de stenen vloer ingedrukt. Er verscheen een flauwe glimlach op zijn gezicht.

            ‘Zo ontzettend lief. Zo ontzettend lief dat je het tegen mij probeert op te nemen.’ Hij lachte vilein. ‘Nee… ik ben serieus. Ik vind het zo schattig. Zo’n klein lief poesje tegen mij!’ Hij schreeuwde ze laatste woorden woedend uit, als de plotselinge uitbraak van een sluimerende vulkaan. ’Je hebt wel lef meisje. Godverdomme wat heb jij lef.’ Zijn lange vingers boog hij samen. Tussen zijn vingers leek een enorme lading op te bouwen, want zijn handen en armen begonnen te trillen. Zinnevire schreeuwde een oerkreet uit. Haar lichaam werd samengeperst door een onbeheersbare energie. Het leek alsof ze ineen kromp. Ze voelde de druk steeds meer toenemen. Ze kreeg nu geen kreun of gil meer uit haar keel geperst. Toen liet Vlazimir zijn handen zakken. De druk verlichtte meteen.

            Vlazimir zuchtte. ‘Och hemel, heb ik je pijn gedaan. Oh… schatje toch, het spijt me vreselijk.’ Op zijn gezicht ontstond een blik van medelijden die bijna oprecht leek. ‘Ik heb mezelf soms niet onder controle. Foei stoute Vlazimir.’ Hij lachtte.

            Zinnevire ademde snel in en uit. Haar hele lichaam voelde alsof het onder de blauwe plekken zat. ‘Jij… jij…’ ze deed haar best om woorden over haar lippen te krijgen. ‘Jij monster,’ sprak ze vol afschuw.

            ‘Och, kindje toch. Zo spreek je niet tegen een heer. Maar goed, je hebt gelijk. Ik heb me nog niet van mijn beste kant laten zien vandaag. Laten we opnieuw beginnen.’ Hij hield zijn hoofd schuin en probeerde Zinnevire aan te kijken, haar blik was nog altijd op de vloer gericht. ‘Kijk me eens aan,’ zei hij fel.

            Zinnevire keek hem met gebogen hoofd aan, vanonder haar lange wimpers kon ze zijn afgrijselijke gelaat zien.

            ‘Ik geef je nog één kans om als volwassen mensen kennis te maken.’

            ‘Ik heb jou niks te vertellen.’

            ‘Nee, dat dacht ik al. Maar kijk… ik heb jou wel het een en ander te vertellen. Laten we het dan maar kort houden. Ik ben opzoek naar vrouwen zoals jij Zinnevire. Vrouwen met lef. Vrouwen die niet bang zijn om klusjes te klaren. Daarnaast beschik je over…’ hij deed alsof hij naar woorden moest zoeken, ‘… een aantal bijzondere talenten. Je kan aardig het bewustzijn van anderen penetreren.’ Hij lachte. ‘Ik weet wat voor werk je doet. Ik weet hoe je de mannen hun onvergetelijke reisjes laat maken. Ik weet ook dat je een aantal kinderlijke bezweringen kan oproepen en een goocheltrucje hier en daar. Maar het blijft kinderspel. Ik kan je leren om je macht volledig te omarmen.’ Hij hield zijn armen gestrekt alsof hij een wereldbol vasthield.

            Zinnevire keek hem aan. Ze wist dat hij zijn verzoek nu niet kon afwijzen. Ze was verzwakt en niet in staat om hem weerstand te bieden. Ze besloot het spelletje mee te spelen. ‘Oké, het is goed.’ Ze keek hem strak aan. ‘Ik zal je helpen, wat heb je van me nodig?’

            Hij keek haar verbaasd aan. Even leek hij te aarzelen. ‘Goed, heel verstandig van je. Hier…’ Hij strekt zijn lange vingers naar haar uit. ‘Kus mijn zegelring en we zullen eeuwig verbonden zijn.’

            Ze aarzelde geen moment. Ze schuifelde naar hem toen. Ze boog haar hoofd naar zijn bleke handen. Op Vlazimir’s gezicht verscheen een afschuwelijke grijns. Hij sloeg zijn ogen ten hemel. Toen haar trillende lippen bijna bij zijn zegelring waren, zette ze plots haar tanden fel in zijn dunne vinger. Ze beet vreselijk hard. Er knakte iets. Warm bloed stroomde in haar mond. Vlazimir krijste het uit. Hij had geen tijd om te reageren. Binnen een tel vloog ze langs hem en schoot ze door de deuropening. Ze gooide een snelle bezwering achter haar om de deur te vergrendelen. Ze hoorde een vreselijke brul achter de gesloten celdeur. Het voelde alsof ze moest hyperventileren, maar ze had geen tijd om daarbij stil te staan. Ze vloog de kale, grijze gangen door. Het leek een doolhof. Opeens kon ze alleen nog maar links afslaan, daar stond een grote deur beslagen met ijzer. Met veel moeite kreeg ze hem open. Een ijskoude windvlaag kwam haar tegemoet. Voor haar strekte zich een in mist gehulde leegte uit. Bonkende voetstappen galmden door de gangen. Ze had geen tijd. Zonder verdere aarzeling sprong ze de diepte in.